
Jurisprudentie
ZJ0059
Datum uitspraak2000-10-18
Datum gepubliceerd2002-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00179
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00179
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 00/00179
18 oktober 2000
CJIB 28034965
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter te 's-Gravenhage
van 23 mei 2000
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Bij inleidende beschikking gedateerd 11 augustus 1999 is aan de betrokkene een administratieve sanctie opgelegd ter zake van 'overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom (gedragsregel) meer dan 20 km/h en t/m 25 km/h'.
3.2. Bij brief van 27 oktober 1999, ingekomen bij het CJIB - welke brief naar het arrondissementsparket te 's-Gravenhage is doorgezonden en aldaar op 5 november 1999 is ontvangen -, heeft de betrokkene tegen de oplegging van de administratieve sanctie beroep ingesteld bij de officier van justitie.
3.3. Bij beslissing van 17 februari 2000 heeft de officier van justitie de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, omdat het beroep is ingesteld na het verstrijken van de wettelijke termijn. De officier van justitie heeft voorts overwogen dat betrokkene niet gesteld heeft dat de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen.
3.4. Tegen de beslissing van de officier van justitie heeft de betrokkene beroep ingesteld. In zijn beroepschrift aan het kantongerecht heeft de betrokkene onder meer aangevoerd: 'De overtreding is kennelijk gepleegd met een auto met het kenteken [nummer]. Deze auto is niet in mijn bezit en is ook nooit in mijn bezit geweest, de overtreding is dan ook niet door mij gepleegd. (..) Inmiddels heb ik diverse acties uitgevoerd om deze onverkwikkelijke zaak op te lossen. Bij het Centraal Justitieel Incassobureau is niemand aan de telefoon te krijgen om enige informatie te verstrekken, ik werd geconfronteerd met een band. Ook bij de politie in Den Haag heb ik gepoogd informatie in te winnen, daar werd ik echter van het kastje naar de muur gestuurd. (..) Het herstellen van de door de politie zelf gemaakte fout was echter niet mogelijk. Ik kreeg hiervoor geen enkele medewerking en moest maar een bezwaar indienen zo werd mij verteld.'
3.5. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen, dat de door de betrokkene ter zitting aangevoerde omstandigheden waarom hij niet tijdig bij de officier van justitie in beroep is gegaan (geen tijd, vakantie en navragen van wie de auto met kenteken [nummer] was) onvoldoende zijn om te kunnen oordelen dat de officier van justitie betrokkene in zijn eerste beroep ontvankelijk had moeten verklaren.
3.6. In zijn beroepschrift bij het hof stelt de betrokkene - zakelijk weergege-
ven - : Medio augustus 1999 ontving ik van het CJIB een beschikking (28034965). Het bleek te gaan om een snelheidsovertreding met een auto met kenteken [nummer]. Aangezien voormeld kenteken niet van mij is, constateerde ik dat er sprake was van een fout van de politie. De beschikking heb ik uiteraard om die reden niet betaald. Tevens ben ik er van uitgegaan dat een dergelijke fout zou worden opgemerkt en hersteld.
In zijn nadere toelichting op zijn beroepschrift heeft de betrokkene voorts aangevoerd - zakelijk weergegeven -: De reden waarom ik in eerste aanleg geen bezwaar heb ingediend bij de officier van justitie is dat ik er van uitging dat een dergelijke fout van justitie door justitie zelf zou worden opgemerkt en dus ook zou worden hersteld. Door een combinatie van omstandigheden (drukte, vakantie en gezondheidsproblemen) was ik overigens niet in de gelegenheid hier energie in te steken. Toen echter bleek dat justitie de fout niet zelf had ontdekt en mij een nieuwe (verhoogde) beschikking zond, heb ik bezwaar aangetekend.
3.7. Het beroepschrift is gedateerd 27 oktober 1999 en het is blijkens daarop gestelde stempels op 3 november 1999 bij het CJIB en op 5 november 1999 ten parkette ingekomen. Aangezien de inleidende beschikking blijkens het zaakoverzicht is gedateerd op 11 augustus 1999, is het beroepschrift, gelet op het voorgaande, niet tijdig ingediend.
3.8. Het te dezen toepasselijke art. 6:11 Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.9. De betrokkene heeft zich blijkens r.o. 3.4. en 3.6. op het standpunt gesteld, dat in zijn geval er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.10. De door de betrokkene aangevoerde omstandigheden brengen echter niet mee, dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is.
3.11. De beslissing van de kantonrechter dient, gelet op het voorgaande, te worden bevestigd.
3.12. Het hof geeft met het oog op algemene beginselen van behoorlijk bestuur het openbaar ministerie in overweging alvorens tot inning van de opgelegde sanctie over te gaan de juistheid van het kentekenverweer te beoordelen ten einde te bezien of inning niet achterwege zou dienen te blijven.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr Kalsbeek, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Vlietstra, als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2000.